Welkom

Mijn naam is Ellen Emonds en ik ben leerkracht van groep 8. Op mijn blog publiceer ik de columns die ik schrijf over mijn werkzaamheden in het onderwijs.



vrijdag 14 september 2012

De kunst van het klein maken

Het is weer musicaltijd in groep 8. De kinderen hebben samen met mij gebrainstormd over wat voor musical we dit jaar willen. Het moet iets vrolijks zijn vinden we. We zijn immers een groep opgewekte en enthousiaste mensen en het schooljaar heeft heel veel mooie, blije en gezellige momenten gekend. We kiezen voor The Wiz en al snel fantaseren de kinderen over de rollen die gespeeld gaan worden.

Nadia droomt hardop over haar favoriete rol: ze wil dolgraag Doortje spelen, de hoofdrol. Dat geldt voor nog zes andere meiden en het is aan mij om de rollen te verdelen. Ik kies voor Nadia. Ze heeft een prachtige zangstem, houdt van theater, laat zich volledig zien in de klas en durft vooral zichzelf te zijn. Ze praat graag en vaak, is energiek en aanwezig. De hoogste tijd om deze mooie menskenmerken aan de rest van de wereld te laten zien. Ik heb er alle vertrouwen in dat ze deze grote rol aan kan. Wanneer ik het haar vertel, is ze uitzinnig van vreugde en kan ze haar geluk niet op.

Tijdens het repeteren moet Nadia duidelijk een drempel over. Ze praat zachtjes, gebruikt haar lichaam nauwelijks en giechelt aan één stuk. Door met haar te oefenen en het voor te doen, gaat het steeds beter en krijgt ze de grote lappen tekst in haar hoofd. Het zingen echter blijkt een veel groter probleem: Nadia durft niet. Ze durft niet te zingen. Niet in de groep, niet alleen bij haar vriendinnen, niet alleen bij mij. Ik probeer van alles, vraag haar naar haar beleving en haar angsten. Ze is bang om uitgelachen te worden door kinderen uit groep 7. Ik probeer het klein te maken. Over welke kinderen heeft ze het? Hoeveel? Kunnen we even met ze praten, de angst delen? Mijn voorstel om in gesprek te gaan helpt een beetje, maar voluit zingen lukt nog steeds niet. Ik haal er een meisje uit de klas bij, om haar te ondersteunen bij haar solo. Ook dat heeft niet het gewenste effect. Ik moet iets vinden om haar te helpen, maar weet niet waar ik moet zoeken.

Op een middag loop ik door de school en de eerste ouders komen binnen om hun kinderen zometeen mee naar huis te nemen. En daar vind ik wat ik zoek. Ik zie een moeder staan waarvan ik weet dat ze prachtig kan zingen. Haar kinderen zitten in de onderbouw, dus we ontmoeten elkaar niet zo vaak. Deze moeder straalt rust uit, is bescheiden en lief, dat wist ik al. En ik snap ineens wat er nodig is om Nadia te laten zingen. Iemand die zich kleiner kan maken dan zij. Iemand die aanwezig kan zijn, zonder op te vallen. Ik ben op de zeer spannende momenten voor Nadia te groot. Ik kan mezelf niet klein genoeg maken zodat Nadia zich niet gehinderd voelt. Ik beweeg te veel, ik praat teveel, ik ben er teveel. Teveel voor haar op dat moment. Te groot.

Ik stap op de moeder af en vraag of ze ons wil helpen met het repeteren van de liedjes. Dat lijkt haar leuk en later die week komt ze. Met Nadia trekt ze zich terug in een leeg lokaal. Er is wat tijd voor nodig maar aan het eind van de repetitietijd roept ze me. Ik mag komen luisteren. Nadia staat wat onzeker voor me en de muziek wordt aangezet. Ze begint te zingen, eerst zacht, maar daarna steeds harder. Wat is ze ongelooflijk goed! Met kippenvel en tranen in m'n ogen sta ik te kijken naar haar. Ze schrikt soms van haar eigen uithalen, giechelt dat even weg en pakt direct de draad weer op. Ze kon het al allemaal zelf, maar niet alleen. Er moest iemand zijn die precies genoeg aanwezig kan zijn om te ondersteunen zonder te hinderen.

Het is een prachtig talent, de kunst van het klein maken.

Mag ik onder je vergrootglas uit?

Zometeen ontvang ik Sander en zijn ouders voor zijn rapportgesprek. Een jongen van twaalf jaar, iemand waar ik mijn best voor moet doen om hem te begrijpen, om aan te kunnen sluiten bij zijn belevingswereld en om te snappen waarom hij de dingen doet die hij doet. Het lukt Sander niet om het werk in de klas te doen op de manier waarop ik dat graag wil. Hij krijgt zijn taken niet af, doet op de computer andere dingen dan afgesproken, heeft telkens 'gedoe' als hij moet samenwerken. Ik praat met hem, wijs hem op zijn werk, doe aanpassingen, vraag hem hoe hij het wil, zeg hem hoe ik het wil. Ik ben veel bij hem, ook wanneer het goed gaat. Hij wordt blij van mijn complimentjes en oprechte vragen, maar soms mopper ik en dan wordt hij woedend. Hij gooit met de deur, vloekt, huilt. Het gaat de ene keer beter dan de andere keer, maar we worstelen regelmatig met onze verwachtingen van elkaar. Sander komt met zijn ouders binnen voor het gesprek. Ik vertel hoe het met hem gaat in de klas en stem met hem af of het klopt wat ik vertel. In grote lijnen is hij het met me eens, brengt hier en daar een verschil aan. Zijn ouders herkennen het verhaal. Ik sta stil bij het gegeven dat we in de klas allemaal te lijden hebben onder de spanning die ontstaat als Sander boos wordt of geïrriteerd raakt. Dat maakt hem aan het huilen. “Jullie zitten ook de hele dag op me te letten, alles wat ik doe is toch verkeerd en daarvoor krijg ik van jullie allemaal op mijn kop.” Zijn vader zegt: “Sander, ik begrijp dat Ellen zo op je let. Je eigen gedrag is daar echt een oorzaak van. Maar heb je misschien zelf het gevoel dat je onder een vergrootglas ligt?” “Ja,” antwoordt Sander. “Zo voelt het precies. Onder een vergrootglas waardoor alles wat ik doe wordt uitvergroot. En niet alleen bij Ellen, ook bij de rest van de klas. Als iedereen de hele dag op mij let, raak ik daar geïrriteerd door. Dan doe ik al meteen anders dan ik had willen doen. Ik ben dan niet mezelf.” We zijn er allemaal stil van. En dan zegt Sander zacht: “Mag ik onder je vergrootglas uit? Wil je iets minder op me letten en vragen of de kinderen dat ook willen doen? Ik denk dat ik het dan beter kan.” Vragend kijkt hij me aan. “Natuurlijk Sander,” antwoord ik. “Natuurlijk mag dat. Wil jij me daarbij blijven helpen?”

maandag 13 februari 2012

De relatie-bankrekening

Vandaag heeft mijn stagiair Too een tussengesprek met zijn stagebegeleider. Om half negen blijkt dat het fijn zou zijn als ik ook aansluit. Ik heb echter geen begeleiding voor mijn groep geregeld. Na de weekopening gaan de kinderen in de kring zitten en vertel ik het volgende: 'Too heeft een belangrijk gesprek met zijn begeleider van de Pabo. Nu is het voor Too en mij heel fijn als ik daarbij kan zijn. Wat vinden jullie ervan als we het half uurtje lezen van vanmiddag verzetten naar nu?' 'Geen probleem, als dat jullie helpt.'

De kinderen pakken hun boek en beginnen met lezen. Wij gaan op de gang zitten en ik laat voor de zekerheid de deur open. Nog nooit was het zo stil in de klas, de kinderen zeggen niets tegen elkaar, fluisteren en lachen niet, lezen enkel. Twee jongens komen na een klusje wat later binnen en worden door twee klasgenoten betrokken bij de situatie. Ook zij gaan direct op hun plek zitten en beginnen in hun boek.

De stagebegeleider geeft me een compliment over de zelfstandigheid van onze groep. Ik knik en vertel trots dat ze dat heel goed kunnen. Maar twee minuten later bedenk ik me. 'Dit is geen zelfstandigheid, dit is partnerschap. De kinderen lezen elke dag een half uur, maar zelden is het zo rustig als nu. Dit doen ze voor Too en voor mij. Hier hangt duidelijk het gewicht van onze relatie boven. Ze worden betrokken bij een probleem, ze zijn partner en ze weten dat wij onvoorwaardelijk voor hen klaarstaan. Daarom kan dit nu.'

Too en ik hebben van de kinderen even wat op mogen nemen van onze relatie-bankrekening. Storten doen we veel vaker, door echt aanwezig te zijn, te luisteren, te helpen, te stimuleren, te vertrouwen. Als je krediet opbouwt, laten de kinderen je er dus ook wat van afhalen als de situatie daar om vraagt.

Cito Eindtoets

Dinsdagochtend, de eerste dag van de Cito Eindtoets. De kinderen zijn bezig met het onderdeel Taal. Ze moeten teksten lezen die zogenaamd geschreven zijn door kinderen uit groep 8 en ‘die nog niet op fouten zijn gecontroleerd’. Bij een opgave moeten kinderen uit vier zinnen één zin kiezen die ook best weggelaten kan worden uit de tekst. Mirte steekt haar hand op en zegt me dat ze er niet uitkomt. "In principe kunnen ze allemaal blijven staan. Want als je deze zin leest, dan krijg je wel wat meer inzicht in wat de schrijver bezighoudt en als je deze zin leest, dan begrijp je beter hoe het komt dat hij überhaupt in dit onderwerp geïnteresseerd is, en…"
Ze kan bij alle vier de zinnen uitleggen waarom de informatie enigszins relevant kan zijn en haar interpretaties zijn juist. Ik geef haar een tip: "Probeer je eens voor te stellen wat iemand die niet zo slim is als jij, niet hoeft te weten en zo toch het verhaaltje kan volgen. Welke zin zou er dan wel uit kunnen?" "Oh, dan is het zin B."

Ditzelfde meisje maakt zich erg druk over haar toetsscore. Ze woont volgend jaar in Amsterdam en wil heel graag naar het gymnasium. Daar hoort ze ook thuis, maar daar hoef je met een score onder de 545 niet aan te komen, want dat is de minimale, harde ondergrens. Als ik haar gerust probeer te stellen en zeg dat ze niet meer kan doen dan haar best, dan slaat dat nergens op. Haar droom hangt aan de uitslag van de citotoets en is dus wel degelijk van groot belang voor dit kind. Wat een druk en stress voor iemand die gisteren pas twaalf is geworden.

Sander uit mijn klas ken ik al vanaf toen hij een kleuter was. Nu nog steeds gaat hij buiten het liefst op zoek naar beestjes, kent hij namen van planten, weet hoe de natuur in elkaar zit. Hij is in zijn fascinatie voor de natuur niets veranderd sinds hij vier was.
Vandaag hebben we het onderdeel Natuuronderwijs. Bij een opgave staat een plaatje van een bloem en de tekst: Deze bloem heeft stuifmeel dat gemakkelijk vastplakt. Weet jij waarom? "Ik snap deze vraag niet", zegt hij. "Welk stukje van de vraag begrijp je wel?" vraag ik hem. "Nou, ik weet natuurlijk wel dat het stuifmeel plakt zodat het vast komt te zitten als er een bij op de bloem landt en dat die bij het zo meeneemt naar de volgende bloem. Maar in geen enkel antwoord staat iets over bijen die iets meenemen." Daar heeft hij gelijk in, want bij het juiste antwoord staat: Het stuifmeel kan zo beter vervoerd worden door insecten. Ik had niet verwacht dat deze jongen heel hoog zou scoren op de onderdelen begrijpend lezen en woordenschat, maar als iemand iets van de natuur weet is hij het wel, alleen dan wel graag met zijn neus in de buitenlucht of in ieder geval in zijn eigen taal. Uiteindelijk vroeg ik hem waar hij het woord 'vervoer' van kent.
"Van de bus."
"Waar wordt een bus voor gebruikt?"
"Om mensen op te halen en weg te brengen. Aha…"

Mees zit pas een jaar bij ons op school en is op zijn vorige school ernstig gepest. Ook door zijn juf. Het heeft ons een jaar gekost de muur die hij opgetrokken heeft beetje bij beetje af te breken en we zijn er nog steeds niet. Op dit moment gelooft Mees in zijn eigen kunnen via mij. Met mij in zijn buurt, in interactie met mij kan hij laten weten wat hij allemaal kan en snapt. Alleen, met een toets voor zijn neus, blokkeert hij. Hij kan het op zo'n moment echt niet. De uitslag van de toets zal niet passen bij het beeld dat ik van hem heb, wat zijn ouders van hem hebben, wat mijn collega's van hem hebben. Ik zal mijn best doen om hem op de plek te krijgen waar hij thuis hoort en ik ken mijn opdracht: hij moet zichzelf gaan vertrouwen door zichzelf, met zichzelf.

Creatief denken wordt bij de Cito Eindtoets niet beloond, het is eerder lastig. En je kunt de natuur tot in je tenen voelen, als je tekstbegrip niet groot genoeg is, dan lijkt het alsof je er niets van weet. Uiteindelijk is het aan de leerkracht om de leerling op de juiste vervolgschool te krijgen. Niet dankzij maar soms ondanks de Cito Eindtoets.

dinsdag 24 januari 2012

We wisten het wel

Maandagmiddag na school staan er twee jongens uit mijn groep van vorig jaar in de klas. Niet voor het eerst dit jaar, ze komen regelmatig even kletsen. Dat is fijn en vooral gezellig. Toevallig heb ik vorige week van het gymnasium waar ze nu leerling zijn, een update gehad. Dat noemt men daar een 'woordrapportje'. Letterlijk een rapportje: er staan amper 50 woorden in.

'Ik kreeg vorige week een bericht van jullie mentor.' De jongens lachen. 'Je bedoelt het woordrapportje? Heb je ze allebei gelezen? Eén was genoeg geweest, ze zijn zowat hetzelfde.' 'Ja!' roep ik verontwaardigd. 'Vind je dat niet stom, er valt toch veel meer over jullie te vertellen?' 'Ach,' reageert Niels, 'onze nieuwe mentor kan die dingen gewoon niet zo goed. We wisten wel dat jij dat vervelend zou vinden, daarom komen we zelf maar even langs.
Koffie?'

In-the-box denken

‘Heb jij even tijd voor deze twee jongens?’ Een collega stapt mijn kantoor binnen met één jongen naast zich. ‘Waar is Joris nou?’ Joris is een deur verderop, hij heeft zich opgesloten op de wc. Ik zie aan mijn collega dat de ergernis zich opdringt en neem Dennis van haar over. ‘Ja hoor, ik heb tijd.’

Dennis gaat zitten op de bank, frummelend aan wat legoblokjes. Hij vertelt dat hij en Joris, beide 8 jaar, buiten ruzie hebben gekregen. Het gaat om een steen. ‘Die steen is van mij. Ik had hem verstopt onder een losse stoeptegel en dat heb ik aan Joris laten zien. Alleen aan hem! En daarna komt ie met die steen aanlopen en zegt ie dat ie ‘m zelf heeft gevonden. Hij liegt!’

Daarna is het zodanig uit de hand gelopen dat ze elkaar hard geschopt en geslagen hebben en nadat hun leerkracht na 10 minuten praten nog geen steek verder was gekomen, zijn ze bij mij gebracht. Dennis dus, Joris was haar te snel af en heeft zich ingesloten in het toilet.

Nadat ik heb geluisterd naar Dennis’ verhaal en emoties, vraag ik hem of hij zich een voorstelling kan maken van wat Joris denkt en voelt. ‘Nou, ik denk dat Joris soms nogal boos is. Dat kan ook wel te maken hebben met zijn ouders. Die gaan scheiden.’

We vertellen elkaar dat we het fijn zouden vinden als Joris er ook bij komt zitten. Ik vraag Dennis hier even te wachten en loop naar de toiletten. Daar zie ik twee kleine gympies onder de deur uit steken en hoor ik iemand snikken. ‘Joris?’ ‘Ja…’ ‘Wil je even met ons komen praten?’ ‘Nee!’
Vervolgens begint Joris me vanachter zijn gesloten deur te vertellen hoe het allemaal gegaan is. In grote lijnen hetzelfde verhaal als dat van Dennis, maar met een voordeligere rol voor zichzelf. Ik zie dat Dennis zich ondertussen nieuwsgierig bij ons voegt. Hij reageert spontaan op het verhaal van Joris en de gesloten deur is nu functioneel. De kinderen kunnen elkaar niet zien. Ze missen elkaars gezichtsuitdrukkingen, merken het afwijzende gesnuif niet op en dagen elkaar niet uit met woeste blikken. Er ontstaat een dialoog, maar ze vinden elkaar niet. Beiden willen hun gelijk. Na 10 minuten stop ik het gesprek. Dit wordt ‘m niet, geen van beide gaat toegeven. Er moet iets anders gebeuren. Ik prijs Dennis om het feit dat hij bij mij is gekomen en laat hem naar zijn klas gaan. Joris vertel ik dat het prima is dat hij nog even op het toilet blijft om zich te herpakken en dat ik ga. Als hij zover is, kan hij zelf terug naar de klas.

Ik zoek snel mijn collega op en geef haar een heel mooi, piepklein sieradenkistje dat staat te pronken in mijn klas en vertel haar mijn idee. Na een tijdje komt Joris de klas binnen, zijn ogen rood van het huilen. Dennis zit stil op zijn stoel. Mijn collega gaat bij de jongens zitten en laat ze het kleine, glinsterende doosje zien. 'Als we de steen voorlopig hier eens in bewaren. Hij is zo belangrijk voor jullie, dat ie wel een heel bijzonder plekje verdient. Tot we een ander plan hebben, ligt hij hier goed.' De jongens kijken naar elkaar en voor het eerst haalt Joris de steen uit zijn broekzak. 'Waar zullen we het doosje neerzetten?' vraagt hij aan Dennis. Samen lopen ze de klas door en vinden een geschikte plek. Dennis maakt het doosje open en Joris legt de steen erin. En terwijl ze dat doen, lachen ze naar elkaar.

maandag 3 oktober 2011

Het is maar een spelletje...

Als jongste van vier kinderen heb ik veel spelletjes verloren. Mijn broer en zussen, vele jaren ouder en wijzer, waren me altijd te slim af en ik, ik verloor. De troostende woorden van mijn moeder: ‘Het is maar een spelletje…’ werkten steeds vaker averechts en zorgden er alleen maar meer voor dat ik mijn frustraties niet meer de baas kon en huilend het Mens-erger-je-niet-bord over de tafel smeet. Dit tot grote hilariteit van broer en zussen en het drama was compleet.
Nog steeds ben ik dol op spelletjes, maar dan vooral op winnen, want winnen is immers belangrijker dan meedoen! Tegenwoordig verlies ik minder vaak en kan ik me beter beheersen, maar het is nooit ‘maar een spelletje’.

Drie jaar geleden had ik een groep 8 met 18 leerlingen waarvan maar liefst 15 van het mannelijke geslacht. Iedere pauze moest er gevoetbald worden. En het ging zelden niet om het winnen. De jongens speelden fanatiek en meestal sportief. Toch was er regelmatig iets te doen na de pauze. Iemand had niet overgespeeld, een overtreding gemaakt, lopen klooien of er was zelfs knallende ruzie ontstaan. Nooit deed ik de ontevredenheid af met de dooddoener ‘het is maar een spelletje’. Steeds keken we naar wat er mis ging, wat ieders rol was en vooral naar hoe we elkaar konden helpen om iedereen op z’n best te laten voetballen met als gevolg dat kinderen elkaar beter leerden verdragen en begrijpen.

Tegen het eind van het schooljaar stond het wereldberoemde lokale voetbaltoernooi op de agenda. Een jaar lang iedere pauze voetballen had z’n vruchten afgeworpen: wij beschikten over een superteam. Alle poulewedstrijden werden glansrijk gewonnen, zo ook de halve finale. De grote finale verloren we echter nét. Verslagen en verdrietig kropen we bij elkaar, maar niemand was boos op een ander, ze maakten elkaar juist complimenten om het goede spel. Uiteindelijk zei één van de sterspelers: ‘Ach weet je, het is ook maar een spelletje.’ Ik keek op en mijn verbazing werd groter toen ik de rest van het team naar hem zag knikken en lachen.

En ik, ik begreep eindelijk dat het maar een spelletje is.

Toch maar ja!

Het liep niet zo lekker in de klas. De kinderen van groep 8 en ik waren een beetje zoekende. Ik had een nieuwe contractbrief samengesteld, die anders was dan normaal. Er stonden minder taken op en er was meer ruimte voor het eigen initiatief van de kinderen. Daar maakten zij dankbaar gebruik van, maar niet op de manier die ik voor ogen had. Terwijl ik wilde dat zij aan hun leerdoelen gingen werken, kozen de kinderen juist voor activiteiten die ze al kenden. In plaats van dat er in mijn ogen geleerd werd, werd er enkel herhaald wat al beheerst werd. Ik had er last van en probeerde hen te sturen in de richting die ik op wilde. Maar dat hielp niet. De kinderen werden onzeker en kozen alleen nog maar meer voor de vertrouwde dingen, de spelletjes die ze al kenden, de werkschriften waar we altijd in werkten.

Ik was bij mijn moeder en ze vroeg me hoe het ging. Ik vertelde teleurgesteld dat de kinderen niet deden wat de bedoeling was en dat ze niet luisterden. ‘Luister jij wel naar hen?’ vroeg ze me. Ze ging verder met eten en liet het daarbij. Ik hield ook stil, geïrriteerd dat mijn eigen moeder me ook al niet snapte.

Toen ik die avond naar huis reed, dacht ik na over wat ik kon doen in de klas, zodat het beter zou gaan lopen. Zodat de kinderen echt gebruik zouden maken van de ruimte, echt initiatieven zouden gaan tonen en niet alleen maar zouden kiezen voor de makkelijke weg. Ik dacht nog eens na over de vraag van mijn moeder en besloot de volgende dag maar af te wachten en te zien wat er zou gebeuren. Ik ging op tijd naar bed en zorgde ervoor dat ik fit was de volgende ochtend. Ik was ruim op tijd op school, had mijn klas aan kant, mijn map op orde, de grote werktafel opgeruimd. Aan de omgeving kon het niet liggen, alles was startklaar, ik had vandaag alle tijd om naar de kinderen te luisteren.

De kinderen kwamen binnen, zeiden me goedemorgen en gingen aan de slag. Renzo had de dag ervoor hout gehaald bij de bouwmarkt, zodat hij zijn eigen huis (een handvaardigheidsopdracht) kon gaan timmeren. Hij wilde er graag mee aan de slag, maar had geen goede werkplek. ‘Mag ik de timmertafel bij de kleuters gebruiken?’ vroeg hij. Mocht dat? Had ik dat in mijn hoofd voor hem? Was timmeren waaraan ik dacht als ik me zijn leerpunten voorstelde? Nee. Maar toch, dit was het moment waarop ik kon bepalen hoe zijn dag zou verlopen en ik wilde hem niet in de weg staan.‘Ja,’ zei ik. Hij ging naar beneden met twee vrienden en samen sjouwden ze vijf minuten later de tafel naar boven. ‘Mag ik de tafel op het balkon zetten?’ was zijn volgende vraag. Daar hadden we geen afspraak over in de bovenbouw. Het balkon was zo goed als ongebruikt. ‘Ja,’ zei ik dus weer. In no time stond de tafel op het balkon. De tafel was echter gemaakt voor de kleuters en dus te laag voor de kinderen van groep 8. ‘Mogen we de tafel verhogen?’ ‘Ja’ riep ik, ‘natuurlijk mag dat, misschien wil de conciërge jullie helpen.’

Vanaf dat moment heb ik op alle vragen van de jongens met ‘ja’ geantwoord. Ik wilde ruimte creëren voor hetgeen hier aan de gang was. Het balkon veranderde langzaam in een heuze timmerwerkplaats. Er werd een gereedschapskast gevonden op één van de zoldertjes op school, er werd gereedschap verzameld en gesorteerd, wat kapot was werd weggebracht. Er werden platen gezaagd en keurig geschilderd om de kast op wieltjes makkelijk over de drempel naar het balkon te rijden. Er werden werkbanken gemaakt, hout verzameld, geveegd en gepoetst.

Na schooltijd kwamen de kinderen terug, dit keer met MP3spelers en boxen om het werk wat aangenamer te maken, maar ook met decoupeerzaag, accuboor en schuurmachine, om oude tafels op te knappen en alles in orde te maken. Na een paar uur hard werken (ik heb hen alleen gelaten en was zelf in de klas aan het werk) kwam ik met een dienblad chocomel bij hen kijken. Ons rommelige balkon was getransformeerd tot een fantastische werkplaats. Drie jongens vol stof en zaagsel keken me trots aan. ‘Mooi hè?’ Ik complimenteerde hen met hun succes en samen dronken we onze chocomel, zittend op oude, beschadigde stoelen. ‘Die zou je best mooi kunnen maken, als we ze goed schuren en een likje verf geven,’ zei Randy, al wijzend naar de stoelen. ‘Ja, inderdaad. Moet je wel wat geld hebben om verf te kopen,’ antwoordde ik. ‘Ja, maar dat geld kunnen we misschien terug verdienen door een vergoeding te vragen voor het werk.’ ‘Goed idee! Zou je nog meer klusjes kunnen bedenken?’ Dat kon hij wel. Hij somde het ene na het andere op. ‘Je kan wel een startkapitaal krijgen van school, maar dan moet je eerst met een goed plan komen.’ ‘Kan ik dat plan misschien in plaats van mijn huiswerk maken,’ was zijn voorstel. En weer hoorde ik mezelf ‘ja’ zeggen. De chocomel was op, de kinderen pakten hun spullen en liepen al fantaserend over hun bedrijf de trap af. Ik hoorde Randy nog net vragen aan zijn vrienden: ‘Hebben jullie vanavond misschien tijd?’
Als hij ’t mij gevraagd had, zou ik voor het eerst vandaag ‘nee’ moeten zeggen.

Eigenlijk heb jij dat ook...

Vijf verhitte gezichten wachten me na de middagpauze bij mijn lokaal op. Of ik even wil luisteren.
In de pauze is er ruzie geweest tussen deze vijf meiden en twee overblijfmoeders. Het is begonnen omdat ze niet naar binnen mochten om te gaan plassen, met z’n vijven. Belachelijk! Als je moet, dan moet je, dat weten die moeders toch ook! Vervolgens is het wat uit de hand gelopen, waardoor het vijftal een protestmars over het schoolplein is gaan lopen, al roepend: Wij haten de overblijfmoeders! Daarna hebben ze zich in een groepje geschaard en iedere toenadering van de bewuste moeders afgeweerd door nog harder te roepen.

Ik heb geluisterd en vervolgens verteld wat ik ervan vond. Dat ik snap dat het overblijven soms vervelend is, maar dat ik niet accepteer dat je vervolgens een manifestatie tegen de overblijfmoeders begint. Twee keer werd ik ruw onderbroken door Anna. Maar ik gaf haar geen ruimte, ik wilde nu zelf wat zeggen. Na de tweede keer zag ik haar ogen boos wegschieten en heb ik haar niet meer gehoord. De andere meiden werden wat ongemakkelijk en toen ik vroeg wat ze van mijn mening vonden, knikte ze beschaamd hun hoofd. Zo, dat was duidelijk. Dat Anna niet reageerde, was niet zo erg, ik zou er later nog wel met haar op terug komen.

Die middag merkte ik dat Anna me ontliep en ook de volgende dag viel het niet mee om haar even alleen te spreken. Twee dagen later was ze nog steeds niet bij me in de buurt geweest. Haar moeder wel. Ze was niet blij met mijn aanpak. Anna heeft veel last van blaasontsteking en moet naar de wc kunnen als dat nodig is. Dat had ze me willen zeggen, maar ik luisterde niet. Ik beloofde de moeder om met Anna te praten en zocht haar na school even op. Dit was wat ze zei:

‘Als jij boos bent, wil je aan ons laten weten waarom. Maar ik kan niet luisteren, terwijl ik iets heel nodig moet zeggen. Eigenlijk heb jij dat ook. Jij wilt dan zo graag dat wij snappen wat jij bedoelt, dat je niet in de gaten hebt dat ik er niks van hoor en begrijp. Jij luistert dan dus niet naar mij. Het zou voor mij beter zijn als we samen praten, dus één voor één wat zeggen. En ik snap heus wel dat we het zo niet hadden moeten doen, maar daar kom ik achter in een gesprek. Nu heeft mama mij daarmee geholpen, ik denk dat het beter is als jij dat kunt doen de volgende keer. Dus kun je me de volgende keer even apart nemen, niet mopperen en gewoon met me praten? Dan kan ik het echt beter. En jij denk ik ook.’

Na twee dagen was de wederkerigheid terug. Niet door mij, maar door Anna. Ik heb waarschijnlijk mogelijk gemaakt dat zij uiteindelijk kon zeggen hoe ik in het vervolg met haar om kan gaan. Maar de oplossing lag niet bij mij, niet bij mijn inzicht, niet bij mijn aanpak. Het lag bij het inzicht en de aanpak van Anna. Maar vooral bij Anna zelf.

Het succes van het onderwijs ligt bij de leerlingen. Zij geven niet het antwoord. Zij zijn het antwoord!

Wie leert er nu het meest?

Twee jaar geleden heb ik deelgenomen aan traject Pedagogische Tact. Eén van de opdrachten bestond eruit om de relatie met leerlingen onder de loep te nemen. En dan vooral met een leerling waarmee het stroef liep. Die opdracht is voor mij de kern van het traject geweest. Het bracht me naar de plek der moeite.

In mijn klas zat een meisje, Samira. Samira is een meisje met grote bruine ogen en ze heeft het vermogen om te pas en te onpas dikke tranen uit die ogen te persen. Ieder moment van onrecht zorgde voor natte wangen. Terwijl ze juist zelf meestal de veroorzaker van dat onrecht was. Zo rende ze bijvoorbeeld zodra ze iets vervelends hoorde over iemand, direct naar diegene om daar het vuurtje op te stoken. Of stelde ze zich aan in de klas, waarop ze dan commentaar kreeg van haar klasgenoten. Ze riep al voor er teams gemaakt werden voor een potje voetbal dat er toch niemand met haar wilde spelen. En iedere keer liet ze haar tranen rijkelijk vloeien.

Ik kreeg steeds meer moeite met Samira en kon haar nauwelijks serieus nemen als ze huilde. Ze huilde immers steeds en vaak waren het kleine onnozele dingen. In eerste instantie knoopte ik steeds een gesprekje met haar aan en probeerde haar inzicht te geven in wat er gebeurde. Ik liet haar naar haar eigen gedrag kijken, hopend dat ze zou inzien dat ze zelf de sleutel in handen had. Maar het bleef misgaan. Samira stond vaker en vaker bij me en mijn irritatie liep hoger op. Iedere dag bleef ze na school even ‘plakken’ om nog eens extra gedag te zeggen. Ze vroeg heel veel aandacht.

Tijdens een college zei Luc Stevens: ‘en dan denken jullie dat jullie die kinderen heel veel aandacht geven omdat ze zoveel aandacht vragen. Maar in werkelijkheid krijgen ze helemaal niet zoveel aandacht. Er wordt vaak niet echt op in gegaan. Dan heb je het over passief respect.’
Pas op dat moment begreep ik wat er aan de hand was, waar Samira echt naar op zoek was. Ze wilde gewoon dat ik haar zag, dat wij haar allemaal zagen. Maar iedere keer kreeg ze de deksel op haar neus. Werd ze gewezen op wat ze zelf deed en anders zou moeten doen. Wat liet ik me leiden door vooroordelen. Telkens wanneer ze voor me stond, dacht ik al te weten hoe het zat. Ik pikte haar signalen niet op, omdat mijn vooroordelen me in de weg stonden.

Op het moment dat ik ’s ochtends een kaart op tafel vond waarop stond: ‘Ik vind je lief en ik hoop dat jij mij ook lief vindt’, wist ik dat ik helemaal verkeerd bezig was. Ik kwam in de zogenoemde ‘plek der moeite’ en dwong mezelf uit te zoeken waarom ik deed wat ik deed. Wat de effecten hiervan waren en hoe mijn gedrag haar gedrag beïnvloedde en zelfs veroorzaakte. Door het bespreekbaar te maken op de opleiding en stevig in gesprek te gaan met de docenten en medecursisten kreeg ik op een rijtje wat er gaande was.

De opdracht die ik kreeg heeft me hiertoe aangezet en is het begin geweest van een nieuwe reflectieve houding waarbij ik zeer kritisch naar mezelf kijk. Ik heb in mijn team op school besproken wat ik beleefde en ervoer en werd vooral getroost en gesust. Mijn collega’s zeiden: ‘Nou zo erg is het toch zeker niet?’ ‘Dat gebeurt ons toch allemaal wel eens? ‘Je bent ook maar een mens.’ ‘Ieder zijn gebreken.‘ Clichés werden aangeboord om me een beter gevoel te geven en ik voelde me alleen maar slechter. Ik wil geen juf zijn die bevooroordeeld naar haar leerlingen kijkt, die zich laat leiden door irritatie, haar schuldgevoel naar de achtergrond dringt en laat troosten met de woorden ‘zo erg is het nu ook weer niet’. Nou, zo erg is het wel en als je eerlijk bent, heb jij er volgens mij ook wel zo eentje. En daarmee doe je dat kind te kort.

De eerstvolgende keer dat Samira huilend bij me kwam, heb ik haar stevig vastgepakt en geknuffeld. Ik heb niets gezegd, niet verteld wat ze anders moet doen, niet met haar meegepraat, haar alleen maar vastgehouden. Zij zei ook niets en legde haar hoofd op mijn schouder.
Vanaf dat moment is er iets wezenlijks veranderd in de relatie tussen Samira en mij. De irritaties verdwenen en er kwam ruimte voor echt en oprecht contact. Pas toen kon ik iets voor haar betekenen. Pas toen konden we samen bouwen aan haar ontwikkeling. Maar degene die waarschijnlijk het meeste heeft geleerd van dit alles, ben ik.

Dat maken we zelf wel uit…

Nog twee weken en dan is het schooljaar voorbij. Groep 8 maakt zich op voor een groots afscheid en is druk bezig met het voorbereiden van de musical. We hebben het onszelf niet gemakkelijk gemaakt. Het wordt me allemaal wat heet onder de voeten en ik heb er een hard hoofd in dat we alle liedjes goed kunnen instuderen. Daarom besluit ik er één te schrappen. Ik had ook al bedacht welke dat zou zijn en vertelde de kinderen wat ik wilde doen.

In eerste instantie waren ze het niet met me eens. Ik legde uit wat ik bedoelde en waarom ik het beter vond. In tweede instantie waren ze het nog steeds niet met me eens en ook de derde en vierde poging leverde weinig resultaat op.
Jammer, maar ik had er goed over nagedacht en liet het hierbij. Ze zouden uiteindelijk wel snappen dat het zo beter was.

De ochtend verliep verder oké, al merkte ik wel dat de kinderen wat meer met elkaar bezig waren dan met mij. Ik haalde even koffie en toen ik terug kwam, stond één van de kinderen op en vertelde me dat ze met elkaar afgesproken hadden dat ze het een slecht idee van me vonden. ‘Jij vindt het nu lastig, maar volgens mij moeten wíj het zingen. En wij vinden het een mooi lied, dus gaan we het wel doen.’ Hij liep naar de radio, zette het nummer op en de hele klas stond op en begon te zingen. Weliswaar met de tekst in de hand en een beetje vals, maar toch vastberaden.
Ik was verrast door hun actie en zei na afloop dat ik er dan nog wel even over na zou denken. Lynn zei daarop: ‘Nee, dat hebben wij al gedaan en dit maken we zelf wel uit.’ Ze ging zitten en iedereen ging weer aan het werk.

Het was een mooie musical, met alle liedjes.

dinsdag 1 februari 2011

Ik kan veel moeilijker!

Tom zit in groep 6 en ervaart zijn leven regelmatig als een zwaar bestaan. Niemand begrijpt hem. Hij weet misschien niet hoe waar dat is. We begrijpen hem inderdaad niet zo goed, maar doen wel ons best daar verandering in te brengen. Alle leerkrachten zijn op de hoogte van Toms weerzin tegen regels en plannen die niet samengaan met zijn ideeën. Telkens weer draait het uit op hetzelfde: Tom wordt vriendelijk, streng, lief, correct, kort of weloverwogen gewezen op zijn gedrag en steevast ontploft Tom en stormt kwaad naar binnen.

Het is pauze en alle kinderen zijn buiten. Het is bij ons op school vanzelfsprekend dat de leerkrachten ook buiten zijn en samen voor alle kinderen zorgen. Ik liep over het schoolplein en zag Tom boven op de container zitten. Dat mag niet, dacht ik. Ik was niet de enige die dat dacht, want al spoedig werd ik door kinderen uit verschillende groepen er dringend op gewezen dat ‘Tom weer eens niet luistert.’ Ik liep naar hem toe en vroeg waarom hij bovenop de container zat. ‘Omdat het klimrek stom en saai is en zelfs kleuters vinden het makkelijk dus daar ga ik echt niet op klimmen.’ ‘En dit vind je wel moeilijk? Haha...’ Lachend liep ik weg. ‘Nee, ook niet! Ik kan veel moeilijker!’ riep hij me na. Ik draaide me om en zei: ‘Nou, dat denk ik niet. Ik denk niet dat jij moeilijker kan klimmen dat dit. Blijf maar beter op die container zitten.’ ‘Ik kan echt wel moeilijker, ik kan best in een boom klimmen.’ Ik moest nog harder lachen en maakte weer aanstalten om weg te lopen. Ineens vliegt Tom langs me af en rent naar de boompjes verder op. Hij doet zijn uiterste best om er zo snel en hoog mogelijk in te klimmen. ‘Hmm, dat is niet slecht,’ zeg ik. ‘Maar echt goed is het niet. Geeft niet hoor, je kunt ook niet overal goed in zijn.’ Tom kijkt me wat vreemd aan vanuit zijn boom. ‘Ik bedoel, je kunt dan wel op de container klimmen en in een boom, maar je kunt op het klimrek alleen maar met handen klimmen, niet zonder handen.’ ‘Wel!’ ‘Nee, dat kun je niet. Geeft niks, klim maar gewoon in de boom en op de container, dat is ook knap.’ Deze keer loop ik echt weg en roep mijn klas. We gaan richting de deur, totdat Tom hard mijn naam roept. Ik kijk om en zie hem bijna met zonder handen op het klimrek klauteren, de top bereiken, eraf springen en hard lachend de deur door naar binnen trennen.

Ik besluit hem er maar niet op te wijzen dat we binnen alleen mogen wandelen.

maandag 31 januari 2011

Dagboek van een juf

Kinderen houden je iedere dag een spiegel voor. Zo ook mijn groep achters. Reacties van kinderen zijn wat mij betreft het belangrijkste reflectie-instrument om op ons eigen handelen terug te kijken.

Vrijdag na de cito-toets

Ik heb zojuist een preek afgestoken tegen de kinderen over de werkhouding die ik van hen verwacht na de Cito-toets. Het schooljaar is nog lang niet voorbij en we blijven de komende tijd gewoon het reguliere programma draaien. Toen ik klaar was vatte Jan in één woord samen hoe mijn relaas was overgekomen: ‘Amen.’


Yell

We gaan naar de voorleeskampioenschappen en zijn druk bezig met spandoeken om onze kampioen Marit aan te kunnen moedigen. Ik had gevraagd of er kinderen waren die een leuke yell wisten. Ik hielp kinderen met hun spandoeken op het moment dat Charly naar me toe kwam. “Ellen, Manfred en ik hebben een superleuke yell bedacht!” Omdat ik druk was met het vasthouden van een spandoek, zei ik zonder Charly aan te kijken: ‘Oh leuk, vertel.’ Waarop hij antwoordde: ‘Ja, das ook lekker. Je kijkt niet eens naar me! Dat moet ik wel altijd van jou.’


Mooi hoor!

Dinsdagmiddag, tijd voor handvaardigheid. De kinderen zijn al een aantal weken druk met het maken van hun eigen handpop. Het hoofd is van papier-maché en het lijf van stof. Karim zwoegt op zijn pop en bekijkt hem telkens kritisch van alle kanten. Marjan, tweedejaars pabostudent en onze stagiaire, staat bij Karim te kijken. “Ik vind hem mislukt, hij is lelijk. Wat vind jij ervan?” vraagt Karim aan Marjan. “Ik vind hem helemaal niet lelijk, juist mooi!” Waarop Karim opmerkt: “Hmm, ik weet heus wel dat je op school leert om zo op kinderen te reageren, maar die pop ziet er niet uit natuurlijk”.


1 april

We hebben met het team een volgens ons leuke 1 april grap bedacht. In verband met overmatig gebruik van toiletpapier door de kinderen, moet iedereen woensdag (1 april) een eigen toiletrol meenemen. Dit om kinderen bewust te maken van het aantal velletjes dat ze telkens door de wc spoelen. Er is zelfs een officiële brief mee naar huis gegaan. Gevolg: boze en verontwaardigde kinderen! Belachelijk vonden ze het, wij wisten toch zeker ook wel dat het in de bovenbouw helemaal geen probleem is? En waarom werd dit niet eerst even besproken met de kinderen, dan konden ze tenminste meedenken over een oplossing voor dit toiletprobleem.Heel goed, die constructieve houding! ’s Middags hadden echter al een paar kinderen een toiletrol mee naar school genomen. Dat moest toch, reageerden ze nog steeds verontwaardigd.Trots op mijn mondige, maar brave kinderen liep ik aan het einde van de dag naar mijn auto. Tot mijn verbazing was hij helemaal omwikkeld met wc papier en hing er een klein briefje aan: ‘Alvast 1 april!’

Voetbaltoernooi

Eindelijk is het dan zover: deze week is het schoolvoetbaltoernooi. Zelf ben ik behoorlijk fanatiek, mijn motto is niet voor niets: winnen is belangrijker dan meedoen! Hierover maak ik wel eens een grapje tegen de kinderen, maar stiekem meen ik het wel. Ik dacht alleen dat ik dat aardig goed verborgen wist te houden voor de kinderen. De meiden en de jongens hebben een apart team. De meiden zijn sinds drie weken niet meer bang voor de bal en dat is al een hele prestatie. Het jongensteam is echter een geoliede machine en ze maken heel veel kans om het toernooi te winnen. Beide teams spelen in hun eigen poule en we hebben het in de kring even over de wedstrijdtijden, het aanmoedigen van elkaar en dergelijke. We stoppen met kletsen en gaan naar buiten om te pauzeren. Eén van mijn meiden komt naar me toe en merkt nuchter op: ‘Volgens mij heb je meer vertrouwen in de jongens dan in ons.’ ‘Hoezo?’ reageer ik. “Omdat je het telkens over ‘het meisjesteam’ en ‘wij’ hebt.”